Iedereen heeft wel een soort van bijgeloof denk ik. Ik in elk geval wel. Al vanaf dat ik jong ben, geloof ik met fases en tijden in ‘iets’ of iemand. Vroeger als ik heel erg mijn zin wilde hebben, kon ik echt smeken naar de lucht (want daar is tenslotte alles?) om het maar waar te maken. Maar nog steeds praat ik tegen iets of iemand als ik naar de tandarts ga. Laat het alsjeblieft snel voorbij zijn ☺.
Toen mijn vader overleed, was ik boos. Vooral op alle gelovige mensen om me heen. De vriend van papa die de dienst deed, was een pastoor. Op hem was ik natuurlijk helemaal boos. Hij met zijn stomme geloof kon me toch zeker niet verklaren waarom mijn vader zo veel te vroeg en te jong weg genomen was van ons.
Waarschijnlijk schok, ik heb uiteraard netjes mijn excuses gemaakt hoewel hij vreselijk begripvol en lief bleef. Niet alleen omdat hij me al kende vanaf het moment dat ik ter wereld kwam, maar gewoon omdat hij zo verschrikkelijk geduldig en lief was.
Prachtig roodborstje
Toen papa overleed, kwam er kort daarna een roodborstje in mijn tuin. Keurig zat ie op de tafel of stoel, me aan te kijken. Ik glimlachte natuurlijk. Wat is er niet mooi te vinden aan een prachtig roodborstje? Maar des te vaker dit vogeltje terug kwam en naar mijn mening mij aankeek, des te meer twijfels ik kreeg of het misschien toch een boodschap was. En natuurlijk van mijn vader, die kwam even kijken hoe ik het deed.
Roel baalde
Toen we niet veel later een muis in huis hadden, die ook brutaal genoeg ons gewoon aan bleef kijken in de huiskamer op twee meter afstand, wilde ik geen val zetten. Wie weet was het wel een teken van mijn vader. Wat? Wie weet wás ‘ie het wel, teruggekomen als muis. Roel baalde, een muis in huis geeft meestal aan dat er meer zijn, maar ik was vastberaden. Hij mocht lekker in de huiskamer wandelen, in de keuken zitten en ik glimlachte trots.
In de slaapkamer
Tot de dag, dat de muis in onze slaapkamer kwam, en naast mijn bed liep. Papa of niet, dat ging toch echt te ver. Daarnaast zou ik mijn arme vader het niet aan willen doen om bij zijn eerst geborene in de slaapkamer rond te lopen.
Mijn trouwdag
Als ik met mijn moeder over deze mooie ‘bijgeloof’ dingen praatte, legde ik haar uit dat ik het uiteindelijk wel bedacht had. Als ik ooit hier niet meer zou zijn, ga ik natuurlijk ergens anders heen. Geen idee of ik dit echt geloof of dat het mijn oprechte angst is om op te houden met bestaan. In die wereld, mijn nieuwe wereld dan, zie ik natuurlijk al die mooie lieve mensen weer die ik heb moeten missen in mijn leven. Maar ik heb ook iets bedacht waardoor je toch een beetje bij je dierbaren kan zijn in deze wereld. Ik denk dat we ‘kijk-dagen’ hebben. Dan mag je even meekijken met wat er daar beneden gebeurt. Die kijkdagen zijn voor iedereen anders, dus zo komt iedereen aan de beurt. Ik kies natuurlijk mijn verjaardag, mijn trouwdag en de geboortedagen van mijn kinderen. Dan weten jullie dat! Dat zijn de dagen dat je op je best moet zijn, zodat ik eens even kan kijken hoe goed jullie het allemaal doen en hebben.
Geef mij maar die telefoon
Mijn bijgeloof heeft afgelopen jaar meerdere ‘testdagen’ gehad. Met het vreselijke overlijden van Rens, merkte ik toch op zoek te zijn naar een teken. Met name een teken van hem, dat het goed is. Want helaas, zit ik nog in de wereld waar het helemaal niet goed is. Deze vakantie stond voor ons ook in het teken van Rens. Niet alleen omdat we vorig jaar samen in deze streek waren, maar ook omdat we afgelopen woensdag zijn as uit gingen strooien. Op de plek waar we vorig jaar zo ontzettend fijn samen gezeten hadden. De plek waar hij de mooie zonsondergang-foto’s maakte (“Geef mij die telefoon maar Indira want jij doet het helemaal verkeerd”). Op weg naar deze dag, bleven er maar vlinders om ons heen vliegen. Janna, zijn zusje, was de eerste weken met ons mee. Redelijk panisch voor alles wat vliegt, zoomt of fladdert, reageerde ze elke keer heel heftig op alle beestjes.
Perplex
Tot op een dag er een mega grote mooie vlinder op haar schouder ging zitten. Ik was perplex. Ik had stiekem met al mijn bijgeloof al geglimlacht naar de vlinders, een voorzichtige knipoog of zwaai zonder dat iemand keek, maar nu… zat ‘ie echt op de schouder van Janna en ik zweer je dat ie me aankeek. Ik schrok en door mijn schrikblik, schrok Janna natuurlijk en gilde het uit. Tenslotte zijn het monsters die vlinders, en daar ging het mooie moment. Maar ik hield vol. Het was te bizar hoeveel vlinders er elke keer bij Janna in de buurt kwamen. Of… was het er maar een, die gezellig met ons meevloog?
Glimlachen naar Rens
Ik heb geen idee, het zou zo fijn zijn als het wel zo is. De vlinder fladdert namelijk heel vrij en gelukkig rond. Het is ook geen gele of poezelige vlinder maar een redelijke grote met donkere maar mooie gelaatstrekken. Terwijl ik lig te lezen of zonnen, volg ik de vlinder. Voorzichtig via plant naar tak, via het water terug op mijn bedje. Ik kijk, en denk: “Wat zou het toch mooi zijn als mijn bijgeloof míjn geloof was. Want dat zou betekenen dat ik even kan glimlachen naar Rens. Hem laten zien en voelen dat we hem missen, maar hem ook kan laten voelen dat het goed is.
Fladderende vrije vlinder
Want dat is het echt, als het zo is dat hij vrij rondfladdert en gelukkig is. Dat maakt het dat ik weer kracht vindt, om diegene die hier achtergebleven zijn kracht en steun te geven. Want daar fladdert helaas nog lang niets. Maar hoe warm en fijn zou het zijn, om ze een beetje van mijn bijgeloof te geven, te laten voelen. En zo samen vol liefde, gemis maar warmte naar die fladderende vrije vlinder te kijken.